De
documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend.
Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen
aangegeven.
Referentiekader
CROW
publicatie 257 Turborotondes;
CROW
publicatie 207 Richtlijnen voor bebakening en markering van
wegen.
Programma van eisen
In
onderstaande punten is het programma van eisen weergegeven voor de
belijning op
turborotondes.
De
markering op turborotondes wordt toegepast conform paragraaf 6.4
van CROW publicatie 257.
Lijnmarkering:
De
streepmarkering rond het middeneiland en aan weerszijden van de
overrijdbaar verhoogde rijstrookscheidingen is 0,10 m breed. De
kantmarkering is 0,15 m breed.
Bij
de toeritten vanaf de zijtakken wordt de binnenstreep van de
overrijdbaar verhoogde rijstrookscheiding
doorgetrokken.
Kantmarkering:
Ter plaatse van een rotonde wordt de kantmarkering
doorgetrokken.
Voor
de rijstrook/rijstroken naar het kruispunt toe begint de
doorgetrokken kantmarkering bij:
Het
begin van de voorsorteer/opstelstroken;
Indien voorsorteer/opstelstroken ontbreken: bij
het begin van het puntstuk; Wanneer het puntstuk op meer dan 100 m
voor het middelpunt van het
kruispunt ligt dan wordt 100 m voor het middelpunt
van het kruispunt als beginpunt toegepast.
Voorbij het kruispunt eindigt de doorgetrokken
kantmarkering bij:
Het
einde van de verdrijfstrepen bij een invoeging of
samenvoeging;
Indien geen middengeleider dan wordt de afstand
van naar het kruispunt toe voor die tak
aangehouden;
Indien wel een middengeleider en geen
invoeging/samenvoeging: 20 m na het kruisingsvlak. Bij de
aanwezigheid van een fietsoversteek geldt de 20 m vanaf de
fietsoversteek. Indien einde puntstuk middengeleider eerder
eindigt, dan wordt dit als einde doorgetrokken markering
toegepast.
De
juiste markering voor een turborotonde is weergegeven in figuur 8.2
en op tekening
H008-1.
Figuur 8.2
Markering
turborotonde
Pijlmarkering:
Het
wegdek van de aanvoertakken moet altijd voorzien zijn van
rotondepijlmarkering, ook als er bewegwijzering moet worden
aangebracht (figuur 8.3). Hiervoor wordt een uitzondering gemaakt
in geval sprake is van een enkele aanvoertak. Dan hoeft er geen
rotondepijlmarkering te worden toegepast aangezien dit tot
misverstanden in de rijstrookkeuze kan leiden.
Op de
rotonde zelf worden geen pijlen aangebracht.
De
pijlen dienen over de gehele lengte van de opstelstroken
vóór de overrijdbaar verhoogde bandjes te worden
herhaald, met een minimum van vier pijlen achter elkaar op de
hoofdtakken. Bij druk verkeer is een groter aantal
wenselijk.
De
afstand tussen de pijlpunten dient 15 m te bedragen. De afstand
tussen de pijlpunt en de staart van de volgende pijl bedraagt dan
8,20 m.
Elke
strook van een meerstrookstoerit dient voorzien te zijn van een
pijl die overeenkomt met alle richtingen die vanaf die rijstrook
kunnen worden gevolgd, ook al zijn daar richtingen bij waarvoor men
de betreffende rijstrook bij voorkeur niet zal
gebruiken.
Linksafpijl
|
combinatie
|
basispijl
|
combinatie
|
|
rechtdoor -
linksaf
|
|
rechtdoor - rechtsaf
|
|
|
|
|
Figuur
8.3
|
Rotondepijlmarkeringen
|
|
|
|