De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop worden in de volgende paragrafen aangegeven.
Referentiekader
  • CROW publicatie 207 Richtlijnen voor bebakening en markering van wegen; 
  • CROW publicatie 222 Richtlijn bewegwijzering;
  • Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV 1990); Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens.
Programma van eisen hectometerborden
Op GOW type II worden rechts van de hoofdrijbaan in oplopende richting hectometerborden geplaatst zonder Li of Re aanduiding. Bij GOW type I worden de hectometerborden aan beide zijden van de weg geplaatst met Li of Re aanduiding. Op de hectometerborden is de volgende informatie te vinden (zie tekening H002-3, Standaardtekening hectometerbord, in bijlage A):
Hectometeraanduiding; Wegnummer;
Provincielogo;
Aanduiding maximumsnelheid3;
Bij GOW type I de aanduiding ‘Re’ wanneer de
borden aan de rechterzijde van de weg zijn geplaatst (kijkend in de richting van oplopende hectometrering) en ‘Li’ wanneer de borden aan de linkerzijde van de weg zijn geplaatst;
3 Hectometerborden worden in principe zonder snelheidsaanduiding geplaatst. In de
volgende situaties worden de hectometerborden wel voorzien van een
snelheidsaanduiding:
Altijd op het eerste hectometerbord na een kruispunt;
Op alle hectometerborden op wegen waar de maximumsnelheid afwijkt van de standaard (50 km/u bibeko en 80 km/u bubeko).
Hectometerborden zijn tweezijdig bedrukt en het gebruikte materiaal moet botsvriendelijk zijn. Zie hiervoor ook figuur 2.14.
Figuur 2.14             Plaatsing hectometerborden afwijkende snelheid
Dwarsrichting:
Hectometerborden worden in dwarsrichting loodrecht op de as van de weg geplaatst op een afstand van minimaal 0,50 m uit de kant van de (asfalt-)verharding óf op 1 m afstand, gerekend vanaf de binnenkant van de kantstreep.
Hoogte:
De onderkant van het hectometerbord bevindt zich op 0,60 m boven maaiveld.
Programma van eisen reflectorpalen
Langs wegvakken worden aan beide zijden van de rijbaan reflectorpalen geplaatst. Het betreft smalle verticaal staande paaltjes met een witte kleur waarop rode en witte reflectoren zijn aangebracht. Hierbij komt de rode reflector rechts van de rijbaan en de witte aan de linkerkant. De plaatsing van de reflectorpalen wordt hierbij afgestemd op de plaats van de hectometerpalen, zodanig dat aan beide zijden van de hectometerpaal de afstand tot de reflectorpaal 50 m bedraagt. Zie hiervoor figuur 2.15. Staan er geleiderails, dan kunnen de reflectoren daarop aangebracht worden en zijn paaltjes niet nodig.
In het geval van verlichte wegvakken kunnen reflectorpalen achterwege worden gelaten, mits de rijstroken en redresseerstroken voldoende breed zijn. In geval van bochten en discontinuïteiten dienen te allen tijdereflectoren aanwezig te zijn, ook indien er openbare verlichting aanwezig is.
Dwarsrichting:
Reflectorpalen worden in dwarsrichting loodrecht op de as van de weg geplaatst op een afstand van minimaal 0,50 m uit de kant van de (asfalt-)verharding óf op 1 m afstand, gerekend vanaf de binnenkant van de kantstreep. Zie ook figuur 2.16.
Figuur 2.16             Plaatsing reflectorpalen, dwarsrichting
Hoogte:
Wat de hoogte betreft wordt een afstand van 0,50 m aangehouden tussen onderkant reflector en maaiveld. Zie figuur 2.17.
Figuur 2.17             Plaatsing reflectorpalen, hoogte
Overige bebording, bebakening en markering
In onderstaande punten is het programma van eisen weergegeven voor de overige bebording en bebakening langs gebiedsontsluitingswegen .
Starschilden:
In onveilige bochten worden starschilden geplaatst. Dit zijn op een paal gemonteerde witte schilden van 0,80 x 0,25 m met aan de bovenzijde een rode chevronpijl wijzend in de richting van de bocht. De starschilden worden in paren van 2 onder een hoek geplaatst in de buitenbocht met een hart op hart afstand van 15 m. De starschilden kunnen worden aangebracht in combinatie met glasbolreflectoren in de kantstreep h.o.h. 6 m.
Mini-bochtschilden:
In bochten waar geleiderail is geplaatst en behoefte bestaat aan meer aanvullende bebakening ter geleiding, dienen mini-bochtschilden te worden aangebracht boven op de geleiderail. De onderlinge afstand bedraagt h.o.h. 7 m. Zie hiervoor figuur 2.18.
Figuur 2.18             Mini bochtschilden op geleiderail
Wegdekreflectoren:
Wegdekreflectoren bieden ondersteuning voor weggebruikers bij omstandigheden van een matig zicht. Het toepassen van wegdekreflectoren is aan te bevelen als ondersteuning in de situaties die exacte en snelle handelingen van bestuurders vereisen. Zie een praktijkvoorbeeld in figuur 2.19.
Figuur 2.19             Wegdekreflectoren langs scheidingsband turborotonde
Hieronder zijn de wegsituaties en verkeersvoorzieningen weergegeven waarbij het gebruik van wegdekreflectoren aan te bevelen is:
Gevaarlijke bochten;
Overrijdbare rijbaanscheiding op rotondes; Rammelstroken in binnenbochten;
Overrijdbare rijrichtingscheiding in de as van de weg; Scheiden van busbanen;
Verdrijvingvakken;
Tijdelijke omleidingen bij werk in uitvoering.
De wegdekreflectoren dienen te voldoen aan de Europese norm NEN-1463.