De documenten zoals genoemd bij het referentiekader zijn leidend. Afwijkingen hierop
worden in de volgende paragrafen aangegeven.
Referentiekader
CROW publicatie 126 Eenheid in rotondes;
CROW publicatie 126a Fietsoversteken op rotondes;
CROW publicatie 164c Handboek wegontwerp – Gebiedsontsluitingswegen; CROW publicatie 260 LZV’s op het onderliggend wegennet;
Landschappelijke vormgeving Rotondes (DBI 2012).
Aandachtspunten
Ten opzichte van de referentiedocumenten vragen de eisen m.b.t. de zichtbaarheid van conflictpartijen, de berijdbaarheid door grote voertuigen en de veiligheid van het langzaam verkeer om aanvullende eisen.
Eigendoms-, beheer- en onderhoudsgrenzen bij rotondes worden weergegeven in Bijlage E.
Programma van eisen
Voor het ontwerp van een enkelstrooksrotonde is een standaardtekening beschikbaar, zie tekening H007-1 in bijlage A, Standaardtekening enkelstrooksrotonde, overzichtstekening.
Aansluitende takken:
Bij nadering van de rotonde dienen de boogstralen in de aanvoertakken conform de ontwerpsnelheid van de weg te zijn (80 km/h vraagt om een straal van minimaal 400 m).
Er moet een goed zicht zijn op de conflictpartij. De takken moeten daarom haaks op de rotonde aansluiten.
Op de toerit is de rijbaan 4,00 m en op de afrit 4,50 m breed. Het verloop van de breedte van de rijstroken is maximaal 1:25.
De aansluitboog van de toerit heeft een straal van 12 m en van de afrit 15 m.
Rotondediameter:
De standaardmaat voor de buitenstraal van de rijbaan Rbuiten bedraagt 18,70 m bij een binnenstaal Rbinnen van 13,50 m. Deze stralen dienen groter te worden gekozen bij een hoog vrachtwagenpercentage of wanneer de takken niet met een onderlinge hoek van 180o of 90o aansluiten.
Bij een hoog vrachtwagenpercentage heeft een buitenstraal van 20 m bij een binnenstraal van de rijbaan van 15 m de voorkeur.
Er moet een toets op de doorrijsnelheid per richting (rechtsaf, rechtdoor) worden uitgevoerd conform paragraaf 4.2, figuur 19 en bijlage IV van de CROW publicatie turborotondes (257). De doorrijsnelheid op de rechtdoorgaande richtingen mag maximaal 37 km/h zijn en de doorrijsnelheid voor rechtsafbewegingen mag maximaal rond de 41 km/h liggen. Indien er sprake is van een druk bereden rechtsafbeweging met een fietsoversteek mag de doorrijsnelheid van deze rechtsafbeweging maximaal 39 km/h zijn.
Dit kan worden bereikt door het verbreden van de middengeleider(s) of te kiezen voor kleinere aansluitbogen op de toe- en afritten. Het resultaat moet worden overlegd.
Rijbanen:
De rijbanen moeten een zodanige breedte hebben, dat de rotonde berijdbaar is door 16,50 m voertuigen zonder gebruik te maken van het verhoogde rijbaangedeelte in het centrum van de rotonde. Overrijdbaar verhoogde stroken in de rotonde-oksels kunnen - bijvoorbeeld bij gebrek aan beschikbare ruimte voor een grotere rotondediameter - wel door 16,50 m voertuigen worden gebruikt. Het resultaat van een simulatie met Autoturn of Cursim moet worden overlegd.
Overrijdbaar verhoogde strook rond middeneiland:
De overrijdbaar verhoogde strook rond het middeneiland moet zo breed zijn, dat 27 m voertuigen met bestuurbare achteras de rotonde in alle richtingen met een acceptabele snelheid kunnen berijden. Het resultaat van een simulatie met Autoturn of Cursim moet worden overlegd. Het berijden van de rotonde door exceptioneel transport is afhankelijk van de locatie en de frequente van het exceptioneel transport. Dit moet per situatie onderzocht worden.
Middeneiland:
In het verlengde van de aanrijdrichting van de aansluitende takken moeten obstakels botsvriendelijk zijn (i.e. obstakels met een samengestelde massa van minder dan 100 kg), daarbuiten (vaak een klein oppervlak in het centrum van de rotonde) is een hard obstakel (bijvoorbeeld in de vorm van bomen en masten) wel toegestaan.
Rekening moet worden gehouden met obstakelvrije zones voor exceptionele transporten, zowel op het middeneiland als in de rotonde-oksels.
Het middeneiland is zoveel mogelijk obstakelvrij (zie bovenstaande eisen). Verdere obstakels (zoals bebording en bebakening) moeten botsvriendelijk zijn.
Voertuigen moeten 3,5 seconden zichtbaar zijn, waarvoor een zichtafstand van 35 m nodig is.
Voor fietsers, die voorrang moeten verlenen, moeten auto’s ook over 40 á 60 meter lengte zichtbaar zijn. Dit betekent dat in de oksels van de aansluitende takken en de berm langs de aanrijtak een maximale hoogtegroei van 0,20 m
(i.v.m. kinderen) toegestaan is.
Rotondeborden dienen zo te worden aangebracht dat zij het doorzicht op ooghoogte (horizon) van de naderende bestuurders wegnemen.
De minimale hoogte - gemeten vanaf de rijbaan – van het middeneiland (incl. beplanting) is gelijk aan of groter dan 0,60 m; dit om het doorzicht te beperken en het vaart minderen van het verkeer te stimuleren.
Het ontwerp van de groeninrichting moet voldoen aan de uitwerking in het rapport ‘Landschappelijke vormgeving rotondes’ (DBI,2012).
Op basis van het programma ‘Mooi Zuid-Holland’ en denota ‘Mooi Zuid-Holland Route’ wordt voor diverse aspecten onderscheid gemaakt tussen rotondes in een bebouwde omgeving en rotondes in een landelijke omgeving conform onderstaande tabel.

 
Tabel 7.1
Beplanting middeneiland enkelstrooksrotonde
 
 
Rotondes
Bebouwde omgeving
Landschappelijke omgeving
Uitstraling
Cultuurlijk en divers
Passend bij de identiteit van het
 
 
 
 
landschapstype
Inrichting
Esthetisch en architectonisch waardevol, passend Nadruk op inpassing in het
 
 
bij het stedelijke en dorpse karakter
landschap
Kwaliteit
Hoog niveau
Standaard niveau
materialisatie
 
 
 
 
Beheer
Meer intensief
Standaard verzorgingsgraad
 
 
 
 
 
 
Er dient gereageerd te worden op de verschillende landschapstypen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de indeling zoals die in de nota Mooi Zuid-Holland Route wordt aangeven. Voor de vormgeving van rotondes is deze indeling vereenvoudigd tot 3 clusters van landschapstypen:
 
    1. Polderlandschap;

 
    1. Veenweidelandschap;

 
    1. Duinlandschap.

Bij de vormgeving van rotondes dient rekening te worden gehouden met oriëntatiepunten, zichtlijnen en doorgaande stedeli jke en landschappelijke structuren.
De beplantingssoort is vrij, met uitsluiting van snelgroeiende beplanting en indien voldaan wordt aan voornoemde eisen.
Inhaalvoorziening:
Op wegen waar het moeilijk of onmogelijk is op de wegvakken in te halen, dient een inhaalvoorziening op de afleidende tak van een enkelstrooksrotonde te worden aangebracht. Dit betreft wegen met:
Hoge verkeersintensiteiten waardoor er moeilijk ingehaald kan worden of wegen met een inhaalverbod (bv. doorgetrokken middenstreep of 2x1-weg).
Een hoog percentage vrachtverkeer of de aanwezigheid van landbouwverkeer op de hoofdrijbaan
De inhaalvoorziening wordt geboden in de vorm van een passeerstrook met een lengte van ca. 200 m. Deze passeerstrook begint na de fietsoversteek, zodat fietsers maar één rijstrook hoeven te kruisen. In afbeelding 7.1 is een principetekening van een dergelijke passeerstrook weergegeven. Voor het ontwerp van een inhaalvoorziening bij een enkelstrooksrotonde is een standaardtekening beschikbaar, zie bijlage A, tekening H007-2, Inhaalvoorziening enkelstrooksrotonde.
Figuur 7.1               Principetekening passeerstrook na enkelstrooksrotonde