Op kunstwerken dient een afschermvoorziening te worden toegepast op de rand van het kunstwerk, langs (tunnel)wanden, ter plaatse van de kolommen, in de middenbermen op kunstwerken en in de tussenbermen op kunstwerken.
Voor de afschermvoorzieningen op kunstwerken, is een prestatieklasse H2 vereist. Ter plaatse van de kunstwerkrand heeft een stijve geleiderailconstructie de voorkeur in verband met het hoogteverschil. De objectafstand bedraagt minimaal 1,00 m vanuit de binnenkant kantstreep, de uitbuigingruimte aan de achterzijde bedraagt 0,50 m aangezien deze ruimte ook wordt gebruikt als inspectiepad. Op de kunstwerkrand, achter het inspectiepad dient een leuning te worden toegepast, zie figuur 6.8.
Ter plaatse van kolommen / wanden dient een stijve constructie te worden toegepast indien de kolommen in de obstakelvrije zone zijn gesitueerd. De objectafstand bedraagt minimaal 1,00 m vanuit de binnenkant kantstreep, de uitbuigingruimte aan de achterzijde bedraagt bij voorkeur 0,50 m, minimaal 0,10 m. Als krapste profiel kan een betonnen halve stepbarrier tegen de kolommen / wanden worden geplaatst. Tevens kan de halve stepbarrier worden geïntegreerd in de kolommen / wanden. De stepbarrier wordt geplaatst met een objectafstand van 1,0 m, zie figuur 6.9 en 6.10.
Verder zijn in hoofdstuk 17 diverse varianten van verkeerskundige inpassing van afschermvoorzieningen op en onder kunstwerken opgenomen.
Figuur 6.8               Voorkeursmodel kunstwerkrand (stijve constructie)
Figuur 6.9               Voorkeursmodel bij kolommen en wanden (stijve constructie)
Figuur 6.10             Alternatief model bij kolommen en wanden (stepbarrier)
74             Handboek Ontwerpcriteria Wegen 4.0